NDR


Hoofdmenu
Archief:

Home

Nieuws

Organisatie

Bibliotheek

Fototheek

Videotheek

Museum

Geschiedenis >

Nuttert Oosting en
Frans Lageweg


topper

Boven: Nuni Wiebel en Nuttert Oosting worden gehuldigd
en stalknecht Frans Lageweg houdt de merrie vast.

In het boek "HOOP EN GLORIE IN DE DRAFSPORT" van schrijver Wim Hornmann (uitgegeven in 1980) staan allemaal interviews met interessante mensen uit de drafsport. Enkele van deze verhalen hebben we gepubliceerd op deze website, zoals deze.

Titel "Baas en knecht zijn vrienden: Nuttert Oosting en Frans Lageweg"

"lk beschouw mezelf als de clown van het circus", zegt Frans Lageweg, die op 20 januari 1978 dertig jaar in dienst was van Nuttert Oosting in Wolvega, een uniek jubileum dat alleen maar verklaarbaar is door het feit dat hij en zijn baas door de loop der jaren zo aan elkaar gehecht raakten, dat men niet meer kon spreken van een baas-knecht verhouding, maar van twee vrienden, die elkaar eigenlijk niet missen konden en kunnen, ofschoon ze elkaar wel af en toe stevig de waarheid vertelden en vertellen. Nuttert is nu 74 en Frans 45. Overdag werken ze in de stallen en op de baan, maar 's avonds kun je ze steevast voor de televisie zien zitten of praten over een onderwerp dat hen nooit loslaat: paarden.

Als, tijdens ons gesprek met Nuttert en Frans, de laatste wegloopt om de paarden te gaan verzorgen, zegt de baas tegen ons: "U weet er niets van. Als Frans er niet was dan kon ik niks. Een tweede als Frans is er gewoon niet. In alle dertig jaar dat hij hier werkt, heeft hij nog nooit een dag vakantie genomen en is hij nog nooit ziek geweest. Nadat mijn vrouw gestorven is, blijft hij ook 's avonds komen en eens in de week gaan we met z'n tweeën naar Mientje, mijn dochter, om er een neutje te drinken. Frans is mijn rechterhand. Zelfs al loopt hij krom van de pijn in zijn maag, hij is er en werkt gewoon door alsof er niets aan de hand is. Een keer kreeg hij in Alkmaar een trap van een paard, maar wie stapt daar de volgende ochtend weer de stal binnen: Frans, al kon hij bijna niet meer lopen. Neen, zo'n jongen vind je nergens. Ik zou echt niet weten wat ik zonder hem beginnen moet." Die bekentenis doet ons denken aan beroemde oorlogsromans, waar mannen ook zo aan elkaar verknocht konden raken, omdat ze samen gevaar deelden, omdat ze samen in de loopgraven zaten, omdat ze samen vochten tegen een gemeenschappelijke vijand. Nuttert en Frans vochten samen voor hun paarden, beleerden jonge paarden, maakten de ups en downs in de drafsport mee, zagen hun paarden winnen en sterven, konden zich samen kwaad maken als anderen hun paarden een pak slaag verkochten en voelen zich thuis in de toch niet moderne stallen, die een stukje nostalgie oproepen, ja, waar de tijd eigenlijk zo'n beetje is blijven stilstaan, zodat herinneringen min of meer plaatsbepalend kunnen zijn voor hun doen en laten. Ondanks het feit dat dit artikel bedoeld is als een huldebetoon aan Frans Lageweg, die zichzelf met enige emotionaliteit 'een man van de derde rang' noemt en dat meent bevestigd te zien, omdat hij op zijn jubileumdag van geen van de officiele instanties van de drafsport een felicitatie kreeg, is hij het niet die ons van vroeger vertelt en dat kan ook niet, want dat is het terrein van zijn 'baas-vriend' Nuttert Oosting, want die kan maar even teruggaan tot 1925. In de keuken waar we ontvangen worden keert de tijd terug.

"Toen had je al Duindigt, Alkmaar, Heemstede, Groningen, Leeuwarden, maar ook Wolvega - eens per jaar - Veendam, Sappemeer, De Leek, Scheemda, om er maar een paar te noemen." De man die eerst overkomt als een brok ingehouden kracht, wat op een afstand, het terrein van onze interesse afbakenend, laat zich langzaam maar zeker gaan, want er gebeurde heel wat voordat Frans met de lading suikerbieten bij hem kwam en hij een zin zei waarvan hij later geen minuut spijt heeft gehad. "Waarom blijf je niet hier". Toen Frans daarop inging volgde het tweede tijdperk Nuttert Oosting, dat van de baas en de stalknecht die vrienden werden. Rustig in zijn stoel gezeten laat Nuttert Oosting het verleden voor ons herleven. Hij weet het misschien zelf niet, maar hij is een geboren verteller al begint hij dan met een ironische opmerking als hij het heeft over het kopen van dat beroemde paard Kaper B, waarmee hij eigenlijk begonnen is. "Ik was toen 19 jaar, eigenlijk een broekie toch. Ze vroegen f 1.000,- en ik gaf er f 400,- voor en kreeg hem."

Duindigt

Boven: Kaper B wint met Nuttert Oosting.


"Ik had een enorm respect voor mijn moeder en voor Van der Veen waar ik leerling-pikeur was. Dat had je toen nog. Tegenwoordig zijn ze op hun negende al volwassen en op hun vijfde noemen ze hun vader al de oude baas. Dat zou ik niet in mijn hersens gehaald hebben. Maar ja, die mannen wisten ook alles en het leven was wel eenvoudiger, maar van de andere kant toch ook veel ingewikkelder. Neem nou eens een voorbeeld. Als we met Kaper B naar de koers wilden in Heemstede, dan gingen we met de trein naar Haarlem en vervolgens met de sulky over de weg naar Heemstede. Die Kaper B was me er een. Hij won zes keer achter elkaar en weer eens een keer of zes keer achter elkaar. Toen kwam Koningin Draisine erbij en later Judge Scott.

Boven: Judge's Dochter rec. 1.33,3 (3 jr.)
vosm. v. Judge Scott u. Reni 1.28,4 (D.Dr).
Judge's Dochter won de Derby in 1945, net als haar
twee jaar eerder haar volle zuster Hollyrood Nimble.
Ze werden gereden door A.T. van der Veen en waren
in eigendom van de Wed. J. Oosting, de moeder van Nuttert.

1944

Boven: New Spencer wint hier met Nuttert Oosting op de sulky
een koers te Mereveld op 10-2-1952. Lex V wordt tweede.

De bookies waren verboden, maar werden oogluikend toegestaan. Op Duindigt bijvoorbeeld betaalden ze voor elke koers f 25,- aan de directie en dan legde niemand hen meer een strobreed in de weg. Zo ging dat in die tijd. Ikzelf ben in de drafsport terecht gekomen door als jongen heel veel erover te lezen. Toen stonden er nog hele grote stukken in de krant, ook over Amerika en Frankrijk. Ik mocht me van mijn moeder abonneren op de N.R.C. die in januari, februari en maart prachtige verhalen bracht over de drafsport en dan droomde ik ervan om ook eens naar Amerika te gaan. Maar het zou anders lopen. Want toen onze paarden successen begonnen te halen en ik dus ook, pakte me de drafsport hoe langer hoe meer. Maar je moest er wel iets voor over hebben.

Als je op Duindigt ging koersen, dan ging je zaterdag al weg en je bleef daar logeren. Zondagmorgen kwamen we dan bij elkaar in wat toen Het Droomhuis heette, dat nu Chateau Bleu genoemd werd. Daar kwamen alle pikeurs, veel bezoekers en de bookmakers en werd er afgerekend met de bookies van de vorige keer en nieuwe weddenschappen afgesloten. Een half uur voor de koers ging je dan met de kar of met de auto naar de baan en kon het spul beginnen. In Rotterdam was het net zo op Woudenstein en in Groningen had je de Unie, die er nu ook niet meer is. In Alkmaar kwam je al vroeg in Het Gulden Vlies binnenvallen, want behalve het afrekenen met de bookies kon je daar ook deelnemerskaarten krijgen, het was me daar een drukte van belang. We hebben in al die verschillende cafe's wat gezellige uurtjes doorgebracht al moet ik toegeven dat ik voor mijn vijftigste nooit een neutje heb gedronken. Maar er werd wat afgepraat. Je kende elkaar. Je noemde elkaar bij de voornaam en als jong broekie hing je natuurlijk aan de lippen van de grote, gevestigde pikeurs die het allemaal al hadden gemaakt. Dat was toch veel gezelliger dan tegenwoordig. Nu zie je elkaar voor de koers amper en als de koers is afgelopen zijn ze allemaal ineens weg. Je had toen ook onderling niet die felheid die je tegenwoordig op de banen ziet, omdat eigenlijk de sport voorop stond en pas op de tweede plaats het geld kwam. Het eigenarenbestand was toen ook anders. Dat waren een stel hele rijke jongens, die hun paarden meer hielden voor het sportieve genoegen dan om er veel geld mee te verdienen. Dat was ook niet nodig, want ze hadden genoeg. Je had ook de grote boeren van de klei die er gewoon lol in hadden om hun paarden te zien draven. Ze konden ook goede paarden kopen omdat ze op een paar centen niet hoefden te kijken. Daardoor was de sport eigenlijk ook veel rustiger. Nu heb je eigenaren die het amper kunnen doen, maar er toch zo graag paarden op na willen houden, die ze dan neerzetten bij een trainer. Als die man het niet goed doet, dan worden de paarden zomaar bij hem weggehaald, omdat ze de centen zo hard nodig heben. Daardoor krijg je natuurlijk ook veel meer nijd en jaloezie. Ikzelf heb het altijd als een soort sport gezien, nu is het keiharde business geworden, hetgeen ik erg jammer vind. Het gaat ook allemaal veel harder als toen. Ik kan me de tijd nog levendig herinneren, dat zal in 1925 zijn geweest, toen er een grote geldprijs op Duindigt werd uitgeloofd voor het paard dat een snelheid haalde van onder de 1.30. Kerrigan won toen en dat was een sensatie. Maar de sensatie werd nog groter toen hij in Berlijn 1.25 liep. ledereen praatte erover. Maar ja, toen draafden we nog op een baan die pas gemaaid was of waar de koeien op gelopen hadden of waar het gras er nog helemaal op stond. Sintelbanen kende men toen nog niet. Maar verschillen zullen er altijd blijven. De baan op het huidige Duindigt is toch ook veel sneller dan die in Hilversum. Daar komt nog bij dat er vaak met chronometers gestart wordt. Neem van mij aan dat zolang er niet elektrisch gestart wordt, de tijd me niets doet. Ze zeggen ook dat er in die voorbije dertiger jaren minder publiek was dan tegenwoordig. Nou, dan vergissen ze zich toch schromelijk. We hadden toen eens een koers in Drachten en toen waren er maar liefst 6.000 mensen en ik heb eens een koers op Groningen meegemaakt waar er maar eventjes 20.000 toeschouwers waren. En die reisden helemaal niet zo comfortabel als tegenwoordig. Je had toen nog geen auto's, dus kwamen ze met de trein en de tram en een flink deel van de bezoekers kwam uit het westen van het land, dus die hadden er heel wat voor over.
Maar ook voor ons, pikeurs, was het niet gemakkelijk. Een reis naar Duindigt bijvoorbeeld was bepaald geen pretje. We moesten door alle steden heen, eerst door Steenwijk, Meppel, Staphorst, dan door Zwolle, vervolgens door allerlei kleine dorpen op de Veluwe. Tenslotte kwamen we bij Amersfoort en daar moesten we ook helemaal door de stad, evenals in Utrecht, waar de weg liep langs de oude grachten, dan langs de Oude Rijn en tenslotte kwamen we dan in Den Haag.
Als je naar Groningen moest dan gingen we eerst lopend naar de Knijpe dichtbij Heerenveen, dan met de trein naar Groningen en 's avonds weer naar de Knijpe en met je sulky over de weg terug naar Wolvega. Kijkt u maar eens wat de paarden en de mensen toen moesten doen. Naar je stal ging de stalknecht te voet en later met de fiets. Tegenwoordig zie je overal autootjes staan, want en fiets is ze te min en ze vinden de afstanden te groot. Wie in mijn tijd is opgevoed, weet wat er van een pikeur en een stalknecht werd gevraagd, maar desondanks was alles veel gezelliger en hadden we een enorm plezier in ons werk."

Frans Lageweg zit er heel rustig bij. Hij heeft zijn hoed niet afgezet, dat doet hij waarschijnlijk alleen 'savonds. Maar hij luistert geinteresseerd alsof hij de verhalen voor de eerste keer hoort, alsof het allemaal nieuw voor hem is en Kaper B, Koningin Draisine, Judge Scott en later New Spencer, Orsi Germano, Djenghis Khan, Tilda O en de hengsten Germano en Sceptre nog niet in zijn woordenboek voorkomen. Maar ja, Frans is dan ook meer een luisteraar dan een prater en daar zal o.a. wel die vriendschap tussen baas en knecht mede uit geboren zijn. Want ze kennen elkaar van haver tot gort. Frans, die de paarden van Nuttert trainde, kwam daar in januari 1949, maar pikeur is hij nooit geworden. Zelf zegt hij daarvan: "Toen ik er kwam wilde ik niet en toen ik het wilde was ik al te oud". Dus bleef hij 'de pikeur van de oefenbaan', de man die met eindeloos geduld moeilijke paarden trainde, van rust hield en houdt in de stal, niet zo erg tegen een radio is bij de paarden, ofschoon zijn baas-vriend zo'n ding wel eens grondig in elkaar geslagen heeft, omdat die stapelgek werd van die moderne muziek.

"Ze kunnen ook goed met elkaar vechten", zegt Mientje weer eens, na het derde kopje thee onmiddellijk gevolgd door een borrel. Maar als Nuttert zijn historisch verhaal heeft verteld, wil Frans wel eens iets kwijt over de stok.

"Die gebruik ik alleen bij jonge paarden, dat is soms wel eens nodig. Een tikje. Meer is niet nodig, als zo'n jong dier eens uitbreken wil. Wat heb je aan een stok op de baan. Nuttert doet het met zijn stem en dan kan-ie wel eens gillen. Maar dat geeft niks, dat voelen ze niet, maar ze horen het wel. Ze willen ook voor hem lopen zonder stok. Ik wil geen namen noemen, maar er zijn mensen die die stok veel te veel gebruiken en veel te hard. En als ze dat doen na de koers dan vind ik dat nog erger. Ik bemoei me er niet mee, want je kunt nog een grote bek toekrijgen ook. Nuttert doet dat soms wel."

Nuttert gaat rechtop in zijn stoel zitten. Het woord 'stok' heeft hem klaar wakker gemaakt. "Praat me niet van de stok. Dat is gewoon onkunde. Ik noem nooit namen. Maar ik heb in Hilversum gezien hoe een pikeur z'n paard dat gesprongen had op zijn sodemieter gaf. Verschrikkelijk. Ik sprong ertussen en hij zei: "Waarom springt ie dan ook altijd." Ik antwoordde: "Jongen als je dit blijft doen, dan blijft hij springen." Een week later in Aduard gebeurde precies hetzelfde. Toen heb ik hem bij zijn lurven gepakt en gezegd: "Dat moesten ze jou doen, want het is jouw schuld dat dat dier springt. Het is doodsbang voor je." Ik zou nog niet voor niets zulke paarden bij zo'n trainer willen hebben. Maar daar kan natuurlijk het draverij-comite wel degelijk iets aan doen. Er moet strenge controle bij het stalterrein komen en als ze iemand zijn paard zien slaan, dan moet zo iemand dat onmiddellijk rapporteren. En zoals ik al zei, dan moeten ze die pikeur zijn rijvergunning afnemen. Je moet ook af van het feit dat iemand de fouten van een ander moet komen rapporteren. Dan krijg je telkens weer moeilijkheden tussen de pikeurs onderling en zeker tussen de leerling- pikeurs. Een jury moet niet te gemakkelijk zijn. Moet ook letten op het gebruik van de stok. Moet niet wachten op klachten, maar moet dat allemaal zelf al gezien hebben en onmiddellijk straffen, dat lijkt me veel beter."

Frans knikte. Hij kan het weten want hij is de eeuwige toeschouwer en hij helpt Nuttert, of beter hij hielp Nuttert, altijd bij het starten. En de eeuwige toeschouwer leert scherp te kijken, meer te zien dan de man op de tribune, omdat hij de paarden en de rijders kent. Nu heeft hij hulp in de stal van Chrisje, die leerling-pikeur is. Hij rijdt nu de jonge paarden af en Chrisje de andere. Ze hebben het samen druk genoeg, niet alleen met de dravers, maar ook met het begeleiden van de merries als ze gedekt moeten worden door Germano of Sceptre. En er kan van alles gebeuren op een stal. Daar weet Frans ook genoeg van. Hij is geen verteller. Maar juist door die paar woorden, die paar zinnen, krijgt zijn verhaal over Djenghis Khan, de beste tweejarige die er was, een extra dimensie, een eigen dramatische kracht. Als hij het af en toe niet weet, dan springt zijn baas-vriend bij, want Nuttert Oosting op zijn beurt volgt elk woord dat er gesproken wordt. Hij is een even goede luisteraar als verteller en die combinatie vindt men nu ook niet overal.

"Djenghis Khan was de beste tweejarige die er was. Maar het was een vreselijk nerveus paardje waar je ontzettend veel geduld mee moest hebben. Dat hadden we. Keer op keer kwam hij in een koers uit, maar telkens sprong hij. Leuk was dat niet. De mensen zeiden dat ze er niets van begrepen dat we die knol hielden. Maar we gingen gewoon door. We trokken ons er niets van aan. We bleven hier thuis maar oefenen en oefenen. Maar toen won hij ineens de Jonker-prijs en de Produktendraverij. Dat was me wat. Geduld, he. We waren zo trots als een aap. Maar als driejarige werd hij blind en stierf. We begrepen er niets van."

Meer dan iets anders spreekt dat woordje 'we' boekdelen. Uit dat 'we' blijkt dat ze alles samen doen, zelfs hun herinneringen opbouwen. Dat ze samen de paarden trainden, dat ze samen de stallen uitmestten. Dat ze samen hun zorgen hadden en samen hun problemen, want behalve dat Nuttert aan dravers deed, had hij ook nog een boerenbedrijf. Dat 'we' gaat in de kamer hangen als een aureool boven twee mannen, die niets hoeven te zeggen om elkaar toch te begrijpen.
En daarom is het helemaal niet vreemd als we ineens de stem van Nuttert het verhaal horen vervolgen. "Ja, hij werd blind. Soms was het net of hij dronken was. We hebben alles afgezocht, Utrecht geraadplegd en die hadden vanuit Meppel ook twee paarden gehad waarmee hetzelfde was gebeurd. Om een lang verhaal kort te maken, het bleek dat Jacobs Kruiskruid de oorzaak van de vergiftiging was. Dat werkte verlammend. Het zat tussen het hooi. In een boek stond dat vlinders er eitjes op legden, daar kwamen dan weer gespikkelde rupsen uit en dan pikten vogeltjes die op, maar lieten ze weer vallen. Jacobs Kruiskruid is een hoog gewas met gele bloempjes en die groeien op wilde grond, op bermen hoofdzakelijk. Enfin, we zijn erachter gekomen en toen hadden we nooit meer zoiets op stal."
Als de borrel wordt ingeschonken, is er stilte. Maar de sfeer wordt warmer, gezelliger. Er komt iemand binnengelopen en hij blijft zitten en zo begint het een beetje op 'de zoete inval' te lijken, wat de stal en het huis van Nuttert Oosting en Frans Lageweg eigenlijk later ook blijkt te zijn. En dat is de beste basis voor weer een nieuw verhaal - of eigenlijk een oud verhaal - over Tilda O. Dat paard kocht Nuttert samen met zijn oom Hendrik voor f 1.000,- en f 500,- prijzengeld. Hij spande hem in en zijn mond ging wijd open van verbazing wat dat paard eigenlijk allemaal niet kon. Hij werd een crack, won koers na koers en toen hij f 10.000,- had verdiend, was het met hem gebeurd, althans dat dacht Nuttert Oosting en natuurlijk ook zijn vriend Frans. Maar toen hij er weer andere ijzers onder kreeg won hij weer achter elkaar f 10.000,-. "Keer op keer moest hij in de dopingbox en daar hadden ze toen nog zo'n smal deurtje", vertelt Nuttert. "Ik weigerde. Als zo'n paard daarin loopt en hij stoot zich dan kan hij ineens helemaal weg zijn. Ik moest boven komen. "Goed', zei ik, "ik wil er wel in, maar als hij de heup eruit loopt, dan zullen jullie moeten betalen." "Dan doe je het maar buiten", zeiden ze en een paar weken later zaten er dubbele deurtjes in, zodat je er met sulky en al in kon. En nou we het toch over doping hebben", gaat Nuttert Oosting verder, "zal ik jullie eens wat zeggen. De dopingcontrole in de paardesport is heel goed en heel streng, maar soms wordt er met dubbele maten gemeten. Neem Lummie Rodney, een pracht paard: Op zekere dag moest zij in de dopingbox, want ze wilden water van haar afnemen. Dan gaan ze tot in de blaas. Na die dopingsproef zakte het paard wat zijn prestaties betreft onmiddellijk. Ze had altijd last met plassen. Altijd met een kromme rug. Toen vroeg ik aan de veearts wat zij kon hebben. Die dacht dat het blaasontsteking was. Ik kom weer in de dopingbox. "Wat moet er gebeuren?" vraag ik. "Water afnemen", zeggen ze. Ik antwoord: "Dat gaat niet. Neem maar een speekselproef of een bloedproef." "Dan neem ik een speekselproef", zegt de dierenarts. Tien minuten later moet ik boven komen. Ze waren niet best over me te spreken. "U belemmert het onderzoek." Ik zei dat ik niet wilde dat het paard ziek werd. Ze is waarschijnlijk nog ziek van twee jaar geleden. "Dat bestaat niet", zeiden ze. Daar hadden ze nog nooit van gehoord. Ik kreeg later een brief van de N.D.R. Ik liet de dokter een hele brief terugschrijven. Dat je eerst antibioatica moet gebruiken, want dat het paard op de wijze waarop water wordt afgenomen best eens blaasonsteking zou kunnen krijgen. Ik kreeg een schrijven terug, dat ik me moest onderwerpen aan de reglementen van de N.D.R., maar later heb ik er nooit meer iets van gehoord. Een keer vroeg ik: "Hoe doen jullie het dan met hengsten?" "Die nemen we bloed af", zeggen ze. Ik antwoordde dat de hengsten dan bevoordeeld werden boven de merries en dat ik dat niet juist vond."

Frans Lageweg staat op. Hij moet weer naar de stal. De paarden moeten eten hebben. "Weet u, ik zeg nou tegen mezelf met dat liedje "Hij was maar een clown", want ik heb van niemand iets gehoord toen ik jubileerde", zegt hij nog. "Maar in het liedje gaat de clown dood en zover ben jij nog lang niet", antwoordt Nuttert.
En als hij weg is, buigt Nuttert Oosting zich voorover en met grote nadruk zegt hij: "Weet u nog wat ik in het begin zei? Dat is een gouden jongen. Zo vind je ze niet meer. Elke ochtend om zeven uur hier. Hele dag werken. En er is wat te doen met meer dan vijftig paarden. Goed dat Chrisje en hij goed met elkaar kunnen opschieten. Maar met wie kan Frans dat eigenlijk niet. Zo zijn er nog maar een paar. Jan Peters uit Den Haag die elk weekend hier is. We noemen hem Jan Snor. En dan die hele ploeg die elke zaterdag komt helpen met mesten. Ze blijven dan hier eten en we hebben lol voor drie. Ja, zo gaat dat hier. Het ziet er dan misschien wel niet uit als een modern entrainement, het is misschien wat rommelig of wat je zou kunnen noemen van de oude stempel, maar het is hier wel gezellig en de mensen komen hier graag. En dat wil ook heel wat zeggen in de jachtige tijd van tegenwoordig, waar alles volgens de eisen van bovenaf moet geschieden. Kijk, rondom mijn stallen en oefenbaan verrijzen nieuwe gebouwen. Hier komt ook het nieuwe stadhuis. Maar wij blijven zoals we zijn, want alles is zo verschrikkelijk duur tegenwoordig. Daarom stel ik het ook op prijs dat mensen me komen helpen. Gratis. Want betaalde krachten zijn niet meer te doen met al die sociale lasten. En we hebben hier niet veel paarden van eigenaren staan. Maar ja, Frans is er nog altijd en nu is er Chrisje, van de jonge generatie, wat wil ik nog meer als man van vier-en-zeventig jaar. Ik vind het ook jammer dat men van bovenaf niet aan Frans gedacht heeft. Maar ja, hij zegt hetzelf al, zo is het leven van een clown. Dat zegt hij natuurlijk verkeerd. Want ik vind Frans helemaal geen clown. Hij is gewoon een goede vriend van me."

We lopen nog even met Nuttert langs de stallen. Neen, modern zijn ze niet. Daarbij werkt het weer ook niet mee. Het is druilerig en donker. Maar ja, toch heerst er iets anders. Gezelligheid. Geen moderne stal, neen, dat kan best, maar het is een bedrijf waar drie generaties werken aan hun paarden, waar in de hoofden van die twee mannen een bijna encyclopedische schat aan ervaring is opgeslagen, waar sinds generaties paarden vandaan komen, die het op koersen altijd goed hebben gedaan, ja zelfs zeer grote cracks.

Als we eindelijk afscheid van Nuttert nemen, Frans nog even gaan opzoeken, die van de ene stal naar de andere loopt om de paarden te voeren, denken we alsof we een droom hebben: hier zou ook een modern entrainement kunnen staan. Hier zou alle kennis, alle wetenschap, alle know-how in moderne gebouwen verenigd kunnen zijn, hier zou iemand moeten rondlopen die al die ervaringen te boek zou moeten stellen, zodat die bewaard zouden blijven voor Chrisje en die volgende generaties, zodat ze er eens in bladeren konden. Dan zouden ze leren hoe belangrijk het is dat een baas zijn knecht zijn vriend noemt, want dat tekent niet alleen de knecht, maar ook de baas.

topper

Boven: Lummie Rodney, Johan Oosting en stalknecht Dirk Lageweg
komen van het stallenterrein van Alkmaar.


  terug naar boven

© Copyright Archief NDR


Submenu
Geschiedenis:

Klassiekers

Kampioensch.

Rennen

Langebanen

Kortebanen

< Mensen

Diverse